Het pre-sigarentijdperk

Voordat in Arendonk de sigarennijverheid bestond, was de voornaamste bron van inkomsten voor de Arendonkenaars de weverij. Het weefgetouw was in de Arendonkse huiskamers ingeburgerd en de familie kreeg een reden van bestaan door het geld dat verdiend werd met het afgeleverde weefgoed. In Antwerpen was in 1800 nog een Arendonkse Halle en een Arendonkse lakenmarkt. Er moest hard gewerkt worden voor een schamel loontje. De wevers werkte zes dagen per week van ’s morgens 6 uur tot ’s avonds 8 uur en dan een weekloon verdiende van 11 frank (€0,27)

De boeren scheldden daarom de wever wel eens uit:

Weef! Rekke, rekke

Rekke tekke boef

Armoe is troef!

In 1875 kwam de eerste kous uit de breimachine en dat betekende meteen het einde van de weverijen. Er was nog een klein opflakkering, maar de huisbedrijfjes konden niet op tegen de grote fabrieken. Geleidelijk aan werd er overgeschakeld op sigaren.

De tijd van de sigarenfabrieken

De fabriek van Ansems was de eerste grote fabriek die overschakelde op sigaren. Het was echter Van de Pas die de sigarennijverheid op gang bracht. Eerst begon hij te werken in zijn huis, toen in een schuur en later in een fabriek.

Vanaf 12 jaar mochten de jonens komen werken. Veel gingen er echter vroeger mee in de fabriek om te verdienen. Er werd hard gewerkt: twaalf uren per dag door de volwassenen en van acht tot tien uren door de kinderen.

Bij verschillende fabrieken was een winkel gebouwd waar de arbeiders hun inkopen konden doen. Kochten ze in de bedrijfswinkel een fles jenever, dan mochten ze die meenemen naar de fabriek om daar eens te proeven.

In 1885 waren er al 9 fabrieken. Sommigen hadden meer dan 100 mensen in dienst. Karel I, Stompkop, Witteveen, Dante, Jamayca, Gorpi, Alto, P.P. Rubens, Verellen, Maes, Cuylits, Ansems en Van de Pas waren enkele van die namen.

Uit 1887 kennen we enkele precieze gegevens: De gebroeders Göppel met 45 werklieden vervaardigden 2.000.000 sigaren. Van de Pas stelde 80 man te werk en zorgde voor 4.680.000 sigaren. Op een jaar tijd werden meer dan 12.000.000 sigaren vervaardigd door de Arendonkse arbeiders.

De sigarenbandjes, een gegeerd verzamelobject van vele Arendonkenaars, geven een mooi overzicht van de veelheid van benamingen uit de gouden tijd van de sigarenindustrie.

Als een jongen de fabriek binnenkwam, dan moest hij eerst leren strippen (het verwijderen van de hoofdnerf uit het blad van de tabaksplant). Als hij dit onder de knie had dan kon hij beginnen met het “bosjes” maken (het geheel van het binnengoed van een sigaar klaar maken voor de eigenlijke sigarenmaker). Rond de ouderdom van 16 jaar was men volleerd. De sigarenmaker en zijn leerjongen deelden het geld dat uitbetaald werd per afgewerkt stuk.

De ondergang

De eerste wereldoorlog bracht de totale ontreddering voor de sigarenindustrie in ons dorp. Na de oorlog bouwde men over de grens nog sigarenfabrieken en het merendeel van de arbeiders trok dan ook de grens over.

De hoge wisselkoers van de gulden gaf Arendonk een welstand die niet door de andere dorpen kon bereikt worden.

Na de tweede wereldoorlog begon de mechanisatie definitief op gang te komen. Door de concurrentie van de lagere vrouwenlonen daalde het aantal sigarenmakers verder.

Op dit moment resten enkel nog enkele gebouwen die ons herinneren aan de periode van de sigarennijverheid. Het gebouw van P.P. in de Torenstraat staat nog overeind, maar de belangrijkste getuige van dit roemrijk verleden is het gebouw van Karel I, waar de kunstacademie een nieuw onderkomen heeft gevonden.

Reacties

reacties